Behandeling

U kan bij Haasje-Over terecht voor logopedisch advies, onderzoek en begeleiding van:

  • spraakmoeilijkheden: articulatie
  • taalmoeilijkheden: begrip, productie
  • leermoeilijkheden: lezen, spelling, rekenen

Een kind dat leert articuleren leert 2 vaardigheden: de motorische productie van de spraakklanken (fonetiek) en het koppelen van betekenis aan de uitgesproken klanken - welke deel uitmaken van een groter geheel - (fonologie). De fonetische en fonologische spraakontwikkeling ontplooien zich simultaan en ondersteunen elkaar.

In dit leerproces kunnen fonologische fouten en/of fonetische fouten voorkomen:

Een kind met fonetische articulatieproblemen heeft moeite met de motorische productie van een klank. Dit kan zich toespitsen op een specifieke klank, waarbij de klank steeds op dezelfde manier vervormd wordt (bv. slappe s-klank), of op het articulatiesysteem in het algemeen (bv. bewegingsfouten van de tong). Deze fouten hebben geen invloed op de betekenis van de uitingen.

Een kind met fonologische articulatieproblemen heeft moeite met de betekenistoekenning aan klanken. Eens een kind +/- 50 woorden kent, leert het om klanken in de woordenstroom te herkennen als individuele bouwstenen. Kaderend binnen de mogelijkheden van het kind, worden te moeilijke structuren eerst vereenvoudigd. In een latere fase leert men dat de betekenis van een woord verandert als we de klankstructuur niet respecteren (voorbeeld: koe i.p.v. toe). Samen met de motorische mogelijkheden, neemt het aantal vereenvoudigsprocessen stilaan af.

Kinderen met fonologische problemen blijven echter bepaalde vereenvoudigingsprocessen hardnekkig toepassen, waar die in de spraak van andere kinderen van dezelfde leeftijd al verdwenen zijn. Bovendien komen er meer vereenvoudigingsprocessen tegelijkertijd voor. Daarnaast blijven er processen bestaan terwijl uit de spraak blijkt dat ze al in staat zijn complexe structuren te produceren. Er kan een vertraagde ontwikkeling zijn of een eerder afwijkende ontwikkeling met een atypisch foutenpatroon.

Voorbeelden van vereenvoudigingen:

  • fronting: tameel i.p.v. kameel
  • weglaten onbeklemtoonde lettergreep: tefoon i.p.v. telefoon
  • clusterreductie: ping i.p.v. spring

De taalontwikkeling is een complex proces met invloeden vanuit een aangeboren taalvermogen enerzijds en het taalaanbod anderzijds. De taalontwikkeling hangt ook nauw samen met andere ontwikkelingsdomeinen: zintuiglijk, motorisch, cognitief, sociaal-emotioneel.

We onderscheiden taalbegrip van taalproductie. Het begrip gaat globaal gezien vooraf aan de productie. De taaluitingen evolueren van klankniveau naar woordniveau en zinsniveau.

De taalontwikkeling verloopt in 4 fasen:

  1. voortalige fase - experimenteren met klanken en beginnend taalbegrip (0 – 1j)
  2. vroegtalige fase – opbouw woordenschat en eerste zinnetjes (1 – 2,5j)
  3. differentiatiefase – variatie in woorden en zinsbouw (2,5 – 5j)
  4. voltooiingsfase (>5j)

De taalontwikkeling verloopt echter niet bij ieder kind tegen eenzelfde tempo. Bij een grote ontwikkelingssprong in een ander domein, kan het zijn dat er zich een taalvertraging voordoet. Deze verschillen tussen kinderen zijn normaal.

Indien de zogenaamde minimale spreeknormen niet zijn behaald, spreekt men van een vertraagde taalontwikkeling.

  • 1 jaar: gevarieerd brabbelen
  • 1,5 jaar: enkele woordjes
  • 2 jaar: twee-woorduitingen
  • 3 jaar: drie- tot vijf-woorduitingen (nog steeds afwijkend van volwassen structuren)
  • 4 jaar: eenvoudige zinnen met grammatica in ontwikkeling
  • 5 jaar: spreken in redelijk goed gevormde (en samengestelde) zinnen

De taalontwikkeling kan echter ook verstoord zijn. De term 'dysfasie' verwijst naar een specifieke taalontwikkelingsstoornis waarbij de ontwikkeling afwijkt van het normale taalverwervingsproces met moeilijkheden op vlak van taalvorm, taalinhoud en/of taalgebruik. Dit kan zich toespitsen op de taalproductie, maar ook het taalbegrip kan beperkt zijn. Dit alles zonder motorische, zintuiglijke, intellectuele, emotionele of sociale factoren die dit kunnen verklaren.

Om een diagnose te stellen is er steeds multidisciplinair onderzoek nodig. Een diagnose kan slechts gesteld worden na een periode van 6 maanden tot een jaar intensieve therapie gericht op de specifieke moeilijkheden om de hardnekkigheid ervan vast te stellen.

Het kunnen lezen en schrijven hangt nauw samen met de mondelinge taalontwikkeling. Lang voordat kinderen beginnen te lezen, vertonen ze interesse in klanken. Op school leren kinderen de klanken 1-op-1 koppelen aan geschreven letters en omgekeerd. Men leert dat woorden uit klank(combinaties) bestaan met een directe link tot de betekenis van de uiting. Schrijven leert men later dan lezen, maar dezelfde vaardigheden liggen ten grondslag. Moeilijkheden op beide domeinen gaan dan ook vaak hand in hand.

Bij sommige kinderen verloopt het lees- en/of spellingproces vertraagd. Moeilijkheden kunnen het gevolg zijn van omstandigheden die het leren belemmeren (concentratiemoeilijkheden, auditieve of visuele problemen, te weinig schools aanbod wegens ziekte, …).

Leesmoeilijkheden kunnen zich uiten in een hoge foutenlast of een traag tempo. Bij ernstige moeilijkheden in het technisch lezen ervaart men ook moeilijkheden met het begrijpend lezen. De boodschap gaat verloren doordat alle bewuste aandacht naar het decoderen van de woorden gaat. Er zijn vaak te weinig woordbeelden opgeslagen in het langetermijngeheugen. Kinderen kunnen verschillende leesstrategieën hebben (spellend, direct, radend, …) afhankelijk van de moeilijkheidsgraad of omstandigheden.

Spellingmoeilijkheden zijn vaak hardnekkiger. De omzetting van letters naar klanken is in het Nederlands namelijk redelijk eenduidig. De omzetting van klanken naar letters is echter complexer van aard. Allerlei regels, onthoudwoorden en uitzonderingen maken het bijzonder moeilijk om tot een foutloos schrijfproces te komen.

Het lees- en/of spellingproces kan ook verstoord zijn. De term 'dyslexie' verwijst naar een specifieke stoornis in de fonologische verwerking van taal. Naast hardnekkige en veelvuldige spelling- en/of leesfouten, kan men ook moeite hebben met het onthouden van instructies, leren van losse kennisfeiten en het verwerken van gesprekken in een luide omgeving. Dit alles zonder motorische, zintuiglijke, intellectuele, emotionele of sociale factoren die dit kunnen verklaren. Een diagnose kan slechts gesteld worden na een periode van 6 maanden tot een jaar intensieve therapie gericht op de specifieke moeilijkheden om de hardnekkigheid ervan vast te stellen.

Leren rekenen is een langdurig proces. Het eerste rekenkundig inzicht is reeds aanwezig bij de geboorte. Op kleuterleeftijd leren kinderen op school en spelenderwijs veel bij op vlak van voorbereidende rekenvaardigheden (1-op-1 tellen, resultatief tellen, hoeveelheden vergelijken, …). Het uitvallen op meerdere van deze vaardigheden kan een voorspeller zijn van latere rekenproblemen. Het aanvankelijke rekenen (lezen van getallen, getallenkennis, rekentaal, splitsen, …) start men in het 1ste leerjaar en groeit door in het gevorderde rekenen (tafels automatiseren, rekenen met grotere getallen, cijferen, vraagstukken, …).

Hoe meer we leren, hoe meer we steunen op ons groeiende geheugen, zowel korte- als langetermijn. Rekenen hangt ook sterk samen met de taalvaardigheden. Er zijn echter ook rekenkundige aspecten die niet-talig zijn, maar wel visueel-ruimtelijk.

Het rekenkundig proces verloopt in fasen. Men start met het beleven om de principes aan den lijve te ervaren (handelen). Nadien leert men geleerde zaken toe te passen via het observeren van hulpmiddelen (kijken). Daarna komt de focus te liggen op het leren verwoorden van het geleerde (zeggen) om tot slot te evolueren naar werken 'uit het hoofd' (verinnerlijken). Hulpmiddelen zijn in een eerste fase concreet, maar voor kinderen met ernstige moeilijkheden is het vaak beter om sneller over te gaan naar een schematisch niveau en nadien abstract niveau.

Bij sommige kinderen verloopt het rekenproces vertraagd. Rekenmoeilijkheden kunnen het gevolg zijn van omstandigheden die het leren belemmeren (concentratiemoeilijkheden, visuele problemen, te weinig schools aanbod wegens ziekte, …).

Het rekenproces kan echter ook verstoord zijn. De term 'dyscalculie' verwijst naar een rekenstoornis. Hierbij zijn er hardnekkige rekenmoeilijkheden zonder motorische, zintuiglijke, intellectuele, emotionele of sociale factoren die dit kunnen verklaren. Een diagnose kan slechts gesteld worden na een periode van 6 maanden tot een jaar intensieve therapie gericht op de specifieke moeilijkheden om de hardnekkigheid ervan vast te stellen.

© 2024 Praktijk Logopedie Haasje-Over | Website door DESIGN8 | Logo door